Gemeente Enschede
Broodkruimel snellink

Interviews Janninkmuseum: Katten kijken in de Minkmaatsteeg

Details

Oorspronkelijke datum bijdrage: 2/5/2018
Categorie: textiel en industrie
Locatie: Enschede, Minkmaatstraat 64, Nederland
 
157 weergaven
 

Locatie op kaart

Interviews Janninkmuseum: Katten kijken in de Minkmaatsteeg

Eind jaren ’70 werd in de voormalige Jannink textielfabriek aan de Haaksbergerstraat een textielmuseum geopend. Om inzicht te krijgen in wijze waarop mensen leefden en (samen)woonden in de arbeiderswoningen van Textielstad Enschede in de periode van circa 1900/1920 tot in de jaren 60 werden in 1982 en 1983 een aantal gesprekken met bejaarde textielarbeiders gehouden. Hoofdthema waren de drie W’s: Wonen, Werken en Welzijn. Aan de hand van de beschrijvingen werden ook themakamers in het museum ingericht . De interviews zijn afgenomen door Carla Bruynel, destijds educatief museum medewerker, en door Mieke Grobbink, zij liep stage bij het nieuwe museum.

In het volgende interview uit april 1983 vertelt de heer Minkstra (deze en volgende namen geanonimiseerd – redactie) over de woning waar hij opgroeide in de Minkmaatsteeg, over hoe zijn vader in dienst kwam bij Gerrit Jannink als ruwer, over hoe moeder koffie kookte in de smörre, over ‘achter de groenen’ gaan en over katten die mooi weer spelen op zolder.

"Mijn vader was enigst kind. Hij is geboren in 1854. Hij werkte samen met zijn vader als polderman, polderwerker bij de drooglegging van de polders bij Haarlem. Hij was toen 10 jaar. Als enigst kind hoefde hij niet in militaire dienst maar omdat er geen werk was ging hij als remplaçant in dienst. Hij kwam als kostganger in Haarlem terecht. De mensen waarbij hij in huis woonde trokken naar Enschede en vroegen of mijn vader meeging. Hij ging mee. Dat was zo +/- 1884-1885.

In Enschede leerde hij mijn moeder kennen die werkte bij de fabrikant Gerrit Jannink in huis als keukenmeid. Gerrit Jannink zei tegen haar: 'die verloofde van U kan wel op de fabriek komen'. Daar werd mijn vader ruwer in de ruwerij. 21 juni 1888 zijn mijn ouders getrouwd, 'op de langste dag van het krakelingenjaar' zo noemde mijn vader die dag. Mijn ouders zijn op late leeftijd getrouwd, mijn vader was toen al 30 geweest.
Ze huurden een huis aan de Minkmaatsteeg (later straat) nummer E46 dat nummer werd later 64. Op 28 januari 1890 ben ik daar geboren. Ik had drie zusjes maar de jongste is vroeg gestorven, ze is maar een half jaar geworden geloof ik. Wij woonden daar dus met z’n vijven.
Aan de Minkmaatsteeg werd in 1895 de 6e Openbare Lagere School gebouwd en in januari 1896 geopend. Ik was de eerste leerling die werd ingeschreven op die school. Tot mijn 15-16e jaar heb ik in dat huis aan de Minkmaatsteeg gewoond, daarna zijn we verhuisd naar een groter huis ook aan de Minkmaatsteeg. Dat konden we toen betalen want de zusjes en ik werkten ook mee.
Wij woonden in het derde huis van rechts in een blok van zes huizen in de Minkmaatstraat (voorheen steeg of weg) genoemd naar 't erve 'Minkmaat' tegenover de Bentrotstraat. Achter het huis lag de stal of schuur en de tuin- en/of landbouwgrond van 100 à 150 m². Het huis had een woonvertrek van 4 x 4 x 4 (64m²) met twee bedsteden, daarachter was de kelder, zo noemden wij dat. De kelder was niet zo hoog, ongeveer 2 meter, de breedte 4m en de lengte 2m. Door een deur die tussen de twee bedsteden zat kon je in de kelder komen.

Boven beide ruimtes was de zolder, een hoge en een lage zolder. De zolder was afgesloten met een luik. De buitenmuren van het huis waren éénsteens (een spouw was nog onbekend) de binnenmuren halfsteens. Er was een houten dakgoot (V) niet met een zinken bodem. Daar stond een regenton onder.
Achter de zes huizen stonden zes schuurtjes drie aan drie naast elkaar met halfsteens muurtjes. In het midden was een bloemperkje. Achter het huis was ook een waterput, een gemetselde waterput (niet van betonringen), daarop een vierkant houtwerk en de rol met slinger voor 't ophalen van emmers water. 's Zomers gaf die put dikwijls geen water.

De huur, inclusief de tuin, was ƒ13.- voor drie maanden, dat was de voorhuur. Daarna moest je ƒ1.- per week of ƒ13.- per kwartaal betalen, voor de volgende drie maanden. Op het eind van het jaar kreeg je ƒ0.50 terug, dit is 4% van de voorhuur (ƒ13.-). Normaal was dat 1/7 van het inkomen mocht worden uitgegeven aan de huur. Het weekloon was destijds +/- ƒ7.-.

De deur van het woonvertrek was van buiten grijs, zo'n grondkleur. Van binnen bruin geloof ik, maar dat moest je zelf doen. Het woonvertrek was 4x4x4, 64m². Het plafond had balken, daar lagen de planken van de zolder op. Hot plafond was donker bruin geverfd. De muren waren witgekalkt. De vloer was een tegelvloer, estrikken, rood en donkerblauw. Die moest je regelmatig dweilen en het werd daarna bestrooid met wit zand. Het houtwerk van het raam (links naast de deur) had een grondkleur, grijs. Voor het raam stond een rechthoekige houten tafel mat een lade waar het bestek in lag, dat was niet veel, voor allen ééntje. Dat bestek mocht moeder meenemen van de fabriekantenvrouw toen ze ging trouwen, dat was haar bestek. Op tafel lag een zeiltje met een klein werkje, dat was met bamboe rond de tafel vastgezet. Boven de tafel hing een lamp, een olielamp, die kon je niet optrekken. De lamp had een melkwitte glazen kap.

Met het eten stonden de stoelen om de tafel. Dat waren stoelen met biezen matten, gewone rechte stoelen. Vroeger kwam er wel een mattenvlechter langs om de stoelen te maken. Naast de voordeur stond een tochtscherm want als je de voordeur opendeed dan kwam direct buitenlucht d'r in en dat tochte. Het tochtscherm was van hout, net als de deur, die zat vast gespijkerd aan de muur. Dat hadden d'r wel meer, dat moest je zelf maken. Achter het tochtscherm stond de stoel van vader (tussen de tafel en het tochtscherm ). Dat was een gemakkelijke stoel, van riet geloof ik. Waar je makkelijk in kon lezen. Voor het raam was een houten vensterbankje en een horretje met heel fijn gaas. Dat horretje besloeg ongeveer de helft van het raam, voor de andere helft waren er katoenen gordijnen voorgespannen. 's Avonds werden er voor het horretje ook katoenen gordijnen gespannen.

Aan de linkermuur was de schoorsteen, die ging tot aan het plafond. Hot fornuis stond er onder, de pijp van het fornuis ging zo in de schoorsteenplaat. Als die schoorsteenplaat er voor weg was kon je zo door de schoorsteen boven de lucht zien. Dat was een plaatijzeren schoorsteenplaat. Langs de schoorsteen zat een houten plankje, daar stond een bordje op of kommetjes. Aan het plankje was een sport zeil met punaises vastgezet. Tegen de schoorsteen, zo tussen de schoorsteen en de muur, was nog zo’n hoekje met een olielamp er op. Op de kap van de lamp stond een afbeelding van koning Willem II. Die lamp werd zelden gebruikt. Die had mijn moeder uit haar laatste betrekking gekregen geloof ik.
Het fornuis onder de schoorsteen was zwart, ijzer met een stuk of drie-vier gaten met ringen. Daar kon je een waterketel met een zak inzetten. Het fornuis was niet geëmailleerd. Die moest je poetsen. Er was ook een oven. Het fornuis had van die kromme pootjes, ongeveer 30 cm. En dan was er ook zo'n smörre waar moeder de koffie in kookte. Wij hadden een koffiemolen, zo één die je tussen de knieën kon zetten. In het midden van de kamer stond de kachel. Dat was een 'noorse' kachel. Van onderen een plaat met een ronde buis en dan liep dat schuin naar hoven. Dat was een klein kacheltje. Daar werd ook wel op gekookt omdat die toch aan was, dan bleef het fornuis uit. Het eten werd vanaf het fornuis of de kachel opgeschept. Op het onderste deel van de kachel kon je de voeten zetten, dat was lekker warm. De kachelpijp ging zo voor de schoorsteen in, met twee bochten.

Dan waren er nog drie houten kasten. Twee grote klerenkasten en één klein proviandkastje. De twee grote kleerkasten stonden aan de rechtermuur naast elkaar. Ze waren ongeveer even groot, wel twee meter hoog. Beide kasten hadden een dubbele deur, half hang- en half legkast. De hangkast had geen rekken maar houten haken om iets aan te hangen. De kasten stonden op bolpoten, ééntje tenminste, van die andere weet ik het niet zeker. Onder de dubbele deur zat een lade over de hele breedte van de kast (beide kasten). De kasten hadden een kleine uitstekende kap. Boven op één van de kasten stonden vasen, ik weet niet meer hoe die eruit zagen.

Het kleine kastje, het proviandkastje, was ongeveer 1,20-1.50 m. hoog en had boven een lade met daar onder twee dichte deurtjes. Aan die lade zaten handgrepen, van brons. Aan de deurtjes geloof ik ook. In de lade lagen handschoenen en ander klein spul, het boekje van de huur ook geloof ik. De kast had kleine vierkante pootjes van zo'n 10-15 cm. Boven op het kastje stond een theeblad met kopjes, kopjes met een oortje, daar dronken wij ook uit. Borden stonden in het kastje, witte diepe borden. Koffie, suiker en thee stond ook in de kast. Een wekker stond ook op het kastje, een grote wekker met één schel, want mijn vader moest vroeg opstaan, om 6 uur en soms wel eerder want je moest naar de fabriek lopen.
De kasten in het woonvertrek hadden een mahoniehouten kleur, maar het was geen mahonie, ik weet niet wat voor een hout, en dan gepolitoerd, het glom wel. Aan de muur hingen schilderijen, een herfstgezicht en een wintergezicht en foto's, familiefoto's. Er hing ook een spiegel, die was rond van boven en glad van onderen, +/- 30 cm.

Ja en in de hoek van de kamer waren nisjes aan de muur gemaakt, van die hoekjes, van hout. Daar stond iets op, een klokje, een wekkerklokje of een sierkommetje of fotolijstje of sieraad. Er hing ook een klok aan de muur, een ronde met een zwarte gepolitoerde lijst, met gewichten. Een kinderstoel hadden we ook, of kakstoel, daar kun je van achteren een po inschuiven. Die kakstoel was 6-hoekig. En er waren twee bedsteden. De afmetingen van de bedstede was +/- 1½ x 1 2/5 m.

De constructie was als volgt: vier paaltjes in de hoeken van de bedstee verbonden met vier panlatten, afgedekt met onderleggers, zware balken van 4cm dik. Daarop lagen twee stromatrassen naast elkaar en een peluw, die waren van jute, grijs met een rood streepje die samen ruitjes vormden. Op het stromatras kwam een verenbed te liggen met lakens van ruwe katoen on daarop weer een verenbed. Je sliep tussen de lakens.

Onder de bedstee bevond zich een ruimte de zgn kelder zonder gemetselde bodem, daar lagen sintels of gruis van de fabrieken. Aan de achterkant van de bedstee zat een luik, dat kon je open doen om in de kelder te komen. Deze kelder diende voor winteropslag, aardappelen, ook wel bieten en rode kool en witte kool. In de bedstee zat een plankje voor het nachtlampje en de waterpo. Dat was een petroleumlampje met een klein vlammetje zonder lampeglas. De waterpo was van wit aardewerk. Voor de bedstee hing een donker groen wollen gordijn, dan gingen we 'achter de groenen' zeiden we dan. Daar zat ook nog een plank voor die je d'r in kon schuiven zodat je niet uit de bedstee kon vallen.
Tussen de twee bedsteden zat een deur naar de kelder, zo noemden wij dat, dat was gelijkvloers maar daar zat wel een dorpel voor. Op de vloer lagen klinkertjes, die hadden geen speciale kleur. Het plafond was van hout, dat was ongeveer 2m hoog. De kelder was 2x4x2 meter.

Daar was een extra slaapkamer gemaakt, daar sliep ik. Daaraan vast was een berghok gemaakt met een deur ervoor. Daar had mijn moeder keulse potten voor zuurkool en snijbonen staan. In dat hok stond alles wat je dagelijks gebruikte maar dat stond zo niet in de weg. Dat berghok was zelf gemaakt, dat was van hout, dat had een kennis gemaakt. Het berghok had ook een schap waar het een en ander op stond. Daar stond ook de strijkplank in, die was van hout en het strijkijzer. In dat strijkijzer zat een luikje waar een strijkbout in moest. Die strijkbout werd eerst in het vuur verhit, en dan moest je die bout er met een tang weer uit halen.
De wastobbe stond daar ook. In de kelder werd de was gedaan. De waskuip was van hout, die werd gemaakt door een kuiper. De handvaten van de kuip bestonden uit één duig die iets langer was dan de andere duigen, met een gleuf erin. Moeder had een zinken wasbord en een wasboender, een borstel maar niet van haar.
Wij hadden ook een heide-boender, daarmee werden de pannen goed schoongemaakt als iets was aangebrand.

Aan de achterkant van het huis zaten twee kleine raampjes met een deur d'r tussen. Op de deur zat een klink, en ik weet nog goed dat er een gat in de deur zat met een stuk touw erdoor die aan de klink bevestigd zat. Zo kon je binnen komen. 's Nachts werd dat touw wel weggehaald.
De zolder, daar kon je opkomen door een luik, dat luik kon je opklappen en dat stond dan tegen de muur van de bovenste zolder. Met een ladder kon je op de lage zolder komen en met een oude stoel klom je naar de hoge zolder boven het woonvertrek. Die ladder, daar moest je zelf voor zorgen. Op de hoge zolder hing moeder de was als het regende, daar waren lijnen gespannen. Het was een doorlopende zolder, je kon over de zes huizen kijken. Er was wel een afscheiding gemaakt, zo halfhoog, net een schutting. Daar was wel ruimte tussen de planken want je kon er doorheen kijken. De katten konden daar mooi weer maken, er waren veel katten. Op de zolder stond oud spul wat je wou bewaren, de kachel stond in stukken en brok op de zolder 's zomers. Er hingen ook rijpe boontjes aan de panlatten van de zolder, dat was voor volgend jaar, die had vader zelf verbouwd.
Achter de huizen stonden de schuurtjes, drie bij drie. Over de drie schuurtjes zat één dak, een puntdak. Ons schuurtje was 2m bij 2m en half steens. Achter de deur, in de hoek, was de wc, een houten tonnetje. Daarnaast was de opslag voor kolen en turf. Tegen de andere muur stond mijn konijnenhok. Beide buren hadden een geit.
Wij hadden ook tuingereedschap in dat schuurtje, een schop, een hark, een greep en een houten kruiwagen want wij hadden een flink stuk tuin achter het huis.
De tuin was ongeveer 100m lang met pad aan weers zijden. Daar werd van alles verbouwd want je had geen geld om het allemaal te kopen. Boontjes worden verbouwd en worteltjes, sla en spinazie, rode en witte kool, aardappelen.
Mijn vader stond morgens vroeg op, om 5 uur want vóór 't werk werd op 't landje gewerkt, en 's avonds ook, na het werk. Ik had niet veel speelgoed, een tol, een hoepel en een vlieger. En boeken waren er ook niet, ik had wel studieboeken toen ik aan het werk ging."

 

Toelichting bij de afbeeldingen:

  • Foto’s van de Minkmaatstraat en de kruising Oldenzaalsestraat, ca. 1895
  • De 6e openbare lagere school aan de Minkmaatstraat
  • Overzicht van het stratenpatroon van de Minkmaatstraat in 1938
  • Stadsarchief Enschede, foto’s #009543, #009539, #002316

Trefwoorden:JANNINKMUSEUM, MINKMAATSTRAAT, MINKMAATSTEEG, TEXTIELFABRIEKEN
  • Geplaatst door
  • Auteur

    Stadsarchief Enschede

Annotaties

0 annotaties
Er zijn nog geen annotaties op dit item